We passeren de ene vrachtwagen na de andere pick-uptruck vol met militairen, op onze weg naar Mora. Bij dit stoffige stadje aan de rand van de Sahel begint ook de ‘rode zone’. Ten noorden van Mora kunnen de extremisten van Boko Haram op elk moment van de dag toeslaan.
‘Negenhonderd terroristen hebben in het noorden in de wildernis kamp opgeslagen’, vertelt een opgewonden VN-medewerker. Sinds 2015 is dit niet meer gebeurd. Boko Haram wint aan kracht. Elke dag is er meer verontrustend nieuws; minstens honderd jonge jongens uit Makari, een dorpje in het uiterste noorden van het land, zouden zich gisteren bij Boko Haram hebben aangesloten.
‘Vind je het gek?’, vervolgt de inmiddels woedende vertegenwoordiger van de Verenigde Naties. De jeugd is massaal werkloos, er is geen perspectief, geen toekomst, ze hebben níks te doen. Letterlijk niks. Ze hebben geen kans op een baan, geen uitzicht op een huwelijk. De toekomst is een groot donker gat. Als dan Boko Haram langskomt met beloftes van opwinding, vrouwen en een bromfiets, dan is de keuze eenvoudig.
In Meme, een op het oog slaperig woestijnstadje, pleegden in 2016 twee meisjes een verschrikkelijke zelfmoordaanslag op de markt. Negentien bezoekers kwamen om het leven en er waren talloze gewonden. In en rond Meme vinden vluchtelingen uit Nigeria een veilig heenkomen, maar ook ontheemden uit de Kameroense grensstreek. In een dorp bestaande uit plaggenhutten en een waterpomp wonen zo’n 3.700 mensen, nu alweer jarenlang. (Tekst gaat verder onder de foto.)
Vluchtelingenkamp in het noorden van Kameroen. Fotocredits: Eddy van Wessel.
Ik praat met drie vrouwen. De oudste, Iza, is vijftig, een weduwe met zeven kinderen. Ze is ziek, alles doet haar pijn, ze kan nauwelijks staan en lopen. ‘Er is geen geld om haar naar een ziekenhuis te brengen’, vertelt een collega. De budgetten voor de hulpverlening, die al dramatisch tekortschoten, zijn dit jaar drastisch kleiner geworden. De internationale gemeenschap heeft nauwelijks nog aandacht voor deze crisis. Iza vertelt dat Boko Haram alle oogsten verwoest heeft in de dorpen. Ook die van Iza’s familie. Door een gebrek aan geld zijn de voedseldistributies met dertig procent gekort. ‘We hebben honger’, verzucht Iza heel zacht, nauwelijks verstaanbaar.
Igawa heeft één waterpomp met vier kranen, voor 3.700 mensen. Denk het je eens in. Ik heb thuis alleen al zeven kranen, voor mijn dochter en mijzelf. Waterhalen is een vrouwentaak, ze sjouwen de loodzware emmers en jerrycans op hun hoofd naar hun plaggenhut. De zeilen op die hutten, jaren geleden uitgedeeld aan een paar gelukkigen, zijn totaal versleten. ‘Ik hou een stuk plastic boven mijn hoofd als het regent’, doet Iza mij voor, terwijl de oude dame zichzelf zo klein mogelijk maakt in het takkenhuisje waar ze woont.