“Van mijn jeugd in Ganyliel herinner ik me alleen nog ellende. Familieleden van mijn moeder die werden vermoord. Ons kamp dat werd overvallen. Mannen met geweren. Mijn broer die om het leven werd gebracht. Meer niet.
Toen ik 12 jaar oud was kwam ik in het vluchtelingenkamp Kakuma terecht, waar mijn tante voor mij en haar andere kinderen zorgde. Ik had geen geld, dus was ik van haar afhankelijk. Maar ik was een blok aan haar been, een last, en ze behandelde mij als minderwaardig. Mijn leven in Kakuma was verschrikkelijk. Ik was zo arm dat ik maar een setje kleren had. Deze waste ik iedere avond, zodat ik ’s morgens weer schone kleren had voor school. In mijn hoofd dacht ik steeds: wacht maar, er komt een dag dat ik niet meer afhankelijk ben en dat ik mijzelf kan redden.
Alles wat ik heb meegemaakt, heeft mij op verschillende manieren geraakt en beschadigd. Maar juist door mijn afschuwelijke jeugd, vind ik dat geen enkel kind dit zou moeten meemaken. Inmiddels werk ik drie jaar voor Stichting Vluchteling. Door mijn werk weet ik nu dat kinderen rechten hebben. En dat we hun leed kunnen voorkomen.
Ik ben binnen een jaar opgeklommen tot teamleider Child Protection van twee verschillende teams, met elf mensen onder mij. Ik ben altijd een harde werker geweest, ga altijd door en sluit nooit mijn computer af. Deze instelling heb ik van mijn vader. Hij zei: ‘Every day is a working day’.
Om mij heen zie ik kleine dingen veranderen. Heel langzaam, maar ze veranderen en daar gaat het om. Ouders die hun kinderen naar school sturen, in plaats van naar de rivier om te vissen. Ze zien het belang van onderwijs en dat geeft mij hoop. Ik wil een rolmodel voor kinderen zijn. Dat als ze mij zien, ze weten dat ze dit ook kunnen bereiken. Zolang je maar hard werkt, en in jezelf blijft geloven.”